Scoliose is een zijwaartse kromming van de wervelkolom (ruggengraat). Soms ontstaat er één bocht, vaak zijn er twee. De wervelkolom heeft dan de vorm van de letter S. Behalve verkrommen kan de wervelkolom bij scoliose ook om zijn as gaan draaien (denk aan een wenteltrap). Hierdoor kunnen wervels en ribben gaan vervormen. Bij vooroverbuigen (buigtest) wordt deze afwijking duidelijker zichtbaar. Deze bolling wordt een gibbus genoemd.
Een scoliose zien we voornamelijk bij jongeren ontstaan tijdens hun groeispurt. Ook ten gevolge van slijtage kan een progressieve scoliose van de wervelkolom ontstaan.
Een kleine bocht veroorzaakt meestal geen klachten.
Als de bocht groter wordt, kan het gaan opvallen dat de rug niet symmetrisch is, of dat een bochel is ontstaan. Ook kan één schouder lager staan dan de andere.
Een grotere bocht kan vermoeidheidsklachten of pijn veroorzaken, omdat de rompspieren harder dan normaal moeten werken om rechtop te kunnen blijven. Een grote scoliose verandert de vorm van de borstkas. De longen kunnen minder goed werken. Op latere leeftijd kan bij grotere bochten vroegtijdige slijtage in de wervelkolom ontstaan. Dit kan pijn en stijfheid geven. Verder kunnen grote bochten op latere leeftijd weer gaan verergeren. Hierdoor neemt de longfunctie geleidelijk af.Het is dus belangrijk om scoliose tijdens de groeiperiode in de gaten te houden en tijdig te behandelen.
Klassieke radiografie van de volledige wervelkolom in staande positie.
In eerste instantie is opvolging van de scoliose het belangrijkste. Dit is zeker het geval wanneer de patiënt nog in het begin van de groeispurt zit. Er is immers nog veel toename van de scoliose te verwachten.
Wanneer een belangrijke hoekstand is ontstaan kan een brace (bv type Boston brace) ter stabilisatie aangewezen zijn. Slechts wanneer de rug nagenoeg volledig volgroeid is en er een hoekstand van meer dan 40° aanwezig is, wordt gedacht aan een operatieve behandeling onder de vorm van het recht zetten en vast zetten van de wervelkolom.
Radiologie of medische beeldvorming richt zich op het in beeld brengen en interpreteren van afwijkingen in het lichaam. Vroeger werd er voornamelijk gebruik gemaakt van röntgenstralen. De discipline is de laatste jaren zeer sterk gegroeid en omvat nu naast RX en CT, echografie en MRI.
In een orthopedische context richt het lichamelijk onderzoek zich op het beoordelen van het bewegingsapparaat om de oorzaak van pijn, functieverlies of afwijkingen te achterhalen. Het onderzoek start met inspectie, waarbij de stand, symmetrie, spiermassa en eventuele zwelling of roodheid worden beoordeeld. Vervolgens worden palpatie, bewegingsonderzoek en specifieke testen uitgevoerd om gewrichten, spieren, pezen en ligamenten te evalueren. Bij het bewegingsonderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen actief en passief bewegen om te bepalen of de beperking door pijn, spierzwakte of gewrichtsstijfheid wordt veroorzaakt. Tot slot kunnen provocatie- en stabiliteitstesten helpen bij het lokaliseren van letsels of instabiliteit. Het lichamelijk onderzoek vormt samen met de anamnese de basis voor een gerichte orthopedische diagnose en verdere behandeling.